9 | Hij 1) begon tot het volk deze gelijkenis te spreken:
Een mens plantte een wijngaard,
verpachtte die aan wijnbouwers en ging geruime tijd buitenslands. |
10 | Toen de juiste tijd gekomen was,
zond hij de wijnbouwers een dienaar opdat zij hem van de vrucht van de wijngaard zouden geven; maar de wijnbouwers sloegen hem en zonden hem met lege handen 2) weg. |
11 | Hij ging door 3)
en stuurde een andere dienaar; maar ook hem sloegen zij, ze scholden hem uit en zonden hem met lege handen weg. |
12 | Hij ging door en stuurde een derde;
maar ook deze verwondden zij en wierpen hem eruit. |
13 | Toen zei de heer van de wijngaard:
wat zal ik doen?
Ik zal mijn zoon, de geliefde, sturen. Wellicht zullen zij voor hem ontzag hebben. |
14 | Toen de wijnbouwers hem zagen
overlegden zij met elkaar en zeiden: Dit is de erfgenaam;
laten we hem doden, dan wordt de erfenis van ons. |
15 | en ze wierpen hem de wijngaard uit
en doodden hem. Wat zal de heer van de wijngaard met hen doen? |
16 | Hij zal komen en deze wijnbouwers vernietigen
en de wijngaard aan anderen geven. Toen ze dat hoorden,
zeiden ze:
Dat mag niet gebeuren! |
17 | Hij keek hen aan en zei:
Waarom is er dan dit geschreven:
de steen die de bouwlieden verwierpen
die is tot hoeksteen geworden? |
18 | Ieder, die over deze steen valt,
zal verpletterd worden en ieder op wie hij valt, zal worden vermorzeld. |
19 | Toen zochten de schriftgeleerden en hogepriesters de hand 4) aan hem te slaan, dat uur,
maar ze vreesden het volk, want ze begrepen dat hij met het oog op hen deze gelijkenis gesproken had. |
27 | Toen 5) kwamen sommigen van de Sadduceeën 6) erbij
- die tegenspreken 7) dat er een opstanding 8) is - en zij vroegen hem, |
28 | zij zeiden:
|
29 | |
30 | ook de tweede
|
31 | en de derde nemen haar evenzo de zeven,
laten geen kinderen na en sterven. |
32 | Tenslotte sterft ook de vrouw.
|
33 | |
34 | En Jezus zegt hen:
De kinderen van déze tijd huwen en trouwen,
|
35 | |
36 | |
37 | |
38 |
1 | vertaling van Machteld van Woerden |
2 | Er staat slechts: κενός, leeg. Voor de duidelijkheid vertaald met: met lege handen |
3 | Vertaling van προσέθετο (Aor. Med. Ind. 3s van προστίθημι), doorgaan met iets te doen. NaB vertaalt: hij hield vol. NBV heeft slechts ‘daarna’, wat ik te weinig vind voor de betekenis van het ‘niet aflaten’ van de heer van de wijngaard. |
4 | eigenlijk: handen, meervoud, maar ik kies hier voor het bekende gezegde. |
5 | vertaling van Frans Wiersma |
6 | Sadok cf. Ez.40: 46, 43: 19. Alleen hier in het ev. door Lucas genoemd |
7 | ἀντιλέγω tegenspreken, weigeren, ontkennen, betwisten |
8 | ἀνάστασις wederopstanding |
9 | Deut. 25:5; cf. Ruth 3:9-4:12 |
10 | γράφω (voor)schrijven |
11 | ἄτεκνος, alleen hier 3x |
12 | Gen. 38:8 |
13 | σπέρμα zaad, nakomelingen |
14 | ἐξανίστημι oprichten, (ver)wekken, opstaan, te voorschijn komen; Chouraqui: "susciter une semence". Rijmt weer op anastasis. Cf Gen. 4:25 |
15 | cf. 2Mak. 7 ; Tob. 3:8 |
16 | γίνεται - pres. i.t.t. Marc. en Mat. : estai - fut |
17 | ἔσχον - aor |
18 | καταξιόω waardig achten, Luc. 20:35, 36 Hand. 5:41, 2Thes. 1:5; MNT: "gewürdigt wurden" |
19 | τυχεῖν <- τυγχάνω treffen, raken: deel krijgen aan + gen; iets toevalligs |
20 | γαμέω samenvatten, paren, huwen, ten huwelijk nemen, bruiloft vieren, gemeenschap hebben |
21 | γαμίσκω latere vorm van γαμέω, synoniem voor ekgameoo (zoals in BYZ); ten huwelijk uitgeven, uithuwelijken; hapax; cf. Luc. 17:27 |
22 | ἰσάγγελος als een engel; hapax; Chouraqui: "semblables aux messagers"; MNT: "Engelgleiche". Sadduceeën geloven ook niet in engelen, Hand. 23:8 |
23 | cf. Deut. 14:2 |
24 | μηνύω aanduiden, aantonen, te kennen geven |
25 | Ex. 3:6 . Sadduceeën erkennen alleen de pentateuch |
26 | βάτος hebr סְנֶה |
27 | αὐτῷ of: voor hem |